Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ruim·ba·ga·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ruimbagage
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ruimbagagev

  1. bagage van een reiziger die afgegeven wordt om in het bagageruim van het vliegtuig vervoerd te worden
    • De ruimbagage gaat via de lopende band naar het vliegtuig. 
Antoniemen

Gangbaarheid