Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ruikt

Werkwoord

vervoeging van
ruiken

ruikt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruiken
    • Jij ruikt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruiken
    • Hij ruikt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ruiken
    • Ruikt!