Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ru·i·neer·de

Werkwoord

vervoeging van
ruïneren

ruïneerde

  1. enkelvoud verleden tijd van ruïneren
    • Ik ruïneerde. 
    • Jij ruïneerde. 
    • Hij, zij, het ruïneerde. 

Gangbaarheid