Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roos·tert

Werkwoord

vervoeging van
roosteren

roostert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roosteren
    • Jij roostert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roosteren
    • Hij roostert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van roosteren
    • Roostert!