Nederlands

 
Verschillende roofdieren, met Feliformia links en caniformia rechts
Uitspraak
  • (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
  • roof·die·ren
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roofdieren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de roofdierenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord roofdier
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (zoogdieren) een orde Carnivora   van zoogdieren die zich voornamelijk voeden met vlees en ander dierlijk materiaal
    Er zijn ruim 279 soorten beschreven, waardoor het de op vier na grootste orde van zoogdieren is. Roofdieren komen wereldwijd voor, variërend van de koude poolgebieden tot de meest droge streken van de Sahara tot zelfs de open zee.
  3. (figuurlijk) zeer agressieve mensen
     De schrijver was niet bepaald even goed als hij probeerde te verklaren en beredeneren wat hij al had beschreven, over hoe de oorlog een nieuw mensentype had geschapen dat bevrijd was van de zorgen van het grauwe dagelijkse leven, een nieuw ras, 'een elite van supermannen, jongleurs van de dood, schitterende roofdieren', mannen die in tegenstelling tot de pacifistische en verwekelijkte slappelingen van de democratie het nieuwe Duitsland zouden creëren.[1]
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen


Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044625691