rimmer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rim·mer
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van rimmen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rimmer | rimmers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de rimmer m
- (informeel) iemand die zijn seksuele partner met de mond anaal stimuleert
Synoniemen
Gangbaarheid
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rimmer" herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Nynorsk
Uitspraak
Woordafbreking
- rim·mer
Zelfstandig naamwoord
rimmer
- nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van rim