1. zoet gerecht van rijst met melk gekookt, hier bestrooid met kaneel
3. benaming voor randjesbloem (Arabis caucasica)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijs·te·brij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijstebrij -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de rijstebrijm

  1. (voeding) zoet gerecht van rijst met melk gekookt, voor het eten traditioneel vaak bestrooid met bruine suiker en kaneel
    • Als kind koos ik op mijn verjaardag altijd roomrijst. Die kwam op tafel in een fonkelende kristallen schaal, een heerlijke matglanzende roomwitte rijstebrij met glimmende eilandjes van oranje perziken uit blik. [2]
     Het vreemdst was misschien nog wel dat oom Sverre deze keer niet de amandel in de rijstebrij kreeg.[3]
     Alleen al het inkopen doen voor de kerstmaaltijd. En het je herinneren hoe het zat met dadels en speculaas, het dopen van stukjes brood in hambouillon, varkenspootjes, stokvis met piment en witte saus op Zweedse wijze of spek in eigen vet, mosterd en doperwtenpuree op Noorse wijze, welke soorten noten verplicht waren — en op het laatste moment op kerstavond zelf notenkrakers aanschaffen —, rolham, haring en rijstebrij.[4]
  2. (figuurlijk) grote, onoverzichtelijke hoeveelheid
    • Het is doodzonde dat een bedrijf dat zo’n goede reputatie heeft opgebouwd, zo in de problemen is gekomen. Maar als je goed door de rijstebrij heen kijkt, dan zie je een bedrijf dat technisch in orde is. [5]
  3. (plantkunde) benaming voor randjesbloem Arabis caucasica  
Opmerkingen
  • [1] Rijstebrij wordt in Vlaanderen en Suriname nog veel gegeten, maar wordt in Nederland als een nostalgisch gerecht gezien.
  • [2] Volgens een oud verhaal moest je je door een berg van rijstebrij heen eten om in Luilekkerland te komen.
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen