Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rid·dert

Werkwoord

vervoeging van
ridderen

riddert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ridderen
    • Jij riddert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ridderen
    • Hij riddert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ridderen
    • Riddert!