revalueer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- re·va·lu·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
revalueren |
revalueer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revalueren
- Ik revalueer.
- gebiedende wijs van revalueren
- Revalueer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revalueren
- Revalueer je?