Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • res·tor·no
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord restorno restorno's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de restornom

  1. (boekhouding) herstel van een foute boeking
  2. (financieel) terugbetalen van een reeds betaalde verzekeringspremie
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

17 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen