Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • res·tau·ra·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord restaurateur restaurateurs
verkleinwoord restaurateurtje restaurateurtjes

Zelfstandig naamwoord

de restaurateurm

  1. (kunst) (beroep) iemand die kunstwerken restaureert
     De restaurateur schreef het plan voor de MeyerBergman Erfgoed Groep, die het paleis in 2017 kocht. De eigenaar wil van het monument en omringende landgoed een evenementencentrum maken. Ook komen er een hotel, horeca en tientallen woningen. De inkomsten daaruit worden gebruikt voor de restauratie van het paleis.[2]
  2. (beroep) exploitant van een restaurant
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Plan voor restauratie Soestdijk gepresenteerd: 'Geen gemakkelijke klus'” (3/6/2020), NOS
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be