residu

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  residu    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• re·si·du

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overblijfsel’ voor het eerst aangetroffen in 1488
• afgeleid van het Franse résidu of daarvoor van het Latijnse residuum (rest)

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	residu	residu's residuen
verkleinwoord	residuutje	residuutjes

Zelfstandig naamwoord

het residu o

1. wat na een bepaalde bewerking overblijft

Verwante begrippen

• afbraakproduct, bezinksel

Hyponiemen

• extractieresidu

Afgeleide begrippen

• residuaal, residueel, residuair, residuproduct

Vertalingen

    1.   

Engels: breakdown product (en) Frans: résidu (fr)

Spaans: residuo (es) m

Gangbaarheid

• Het woord residu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "residu" herkend door:

94 %	van de Nederlanders;
95 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.