residentie
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: residentie (hulp, bestand)
Woordafbreking
- re·si·den·tie
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van resident met het achtervoegsel -ie
- Naamwoord van handeling van resideren met het achtervoegsel -entie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | residentie | residenties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- verblijfplaats (van een staatshoofd)
- ambtsgebied van een rooms-katholieke geestelijke
- ambtsgebied van een resident in het vroegere Nederlands-Indië
- luxe flatgebouw
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord residentie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "residentie" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be