resideerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: resideerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- re·si·deer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
resideren |
resideerde
- enkelvoud verleden tijd van resideren
- Ik resideerde.
- Jij resideerde.
- Hij, zij, het resideerde.
- Ik resideerde.