Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rem af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afremmen

rem af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afremmen
    • Ik rem af. 
  2. gebiedende wijs van afremmen
    • Rem af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afremmen
    • Rem je af? 


Gangbaarheid