Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·kwi·si·toor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rekwisitoor rekwisitoren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het rekwisitooro

  1. (juridisch) aanklacht van de officier van justitie tijdens een strafproces, waarin hij de feiten op een rijtje zet, zijn mening geeft over het bewijs en een bepaalde straf eist
     Bijv. Vincent Buglios, de ‘procureur’ die het rekwisitoor van de Mansonzaak heeft opgesteld. Die heeft daar een prachtig boek over geschreven.[1]
  2. (figuurlijk) uitgebreid betoog waarom iets of iemand niet deugt
     Hii leverde nu een striemend en emotioneel rekwisitoor tegen de wijze waarop deze kleine kliek de naam van de Griekse strijdkrachten door het slijk had gehaald.[2]
Schrijfwijzen
Vertalingen
   1. zie: requisitoir   

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Jef Geeraerts geciteerd door Willem M. Roggeman
    “Beroepsgeheim 4.” (1983), Soethoudt & Co N.V., Antwerpen, ISBN 9063720998, p. 206 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  2.   Weblink bron
    F. G. van Hasselt
    “Juntaproces Athene: '18 jaar te laat'” (5 augustus 1975) op nrc.nl