Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·gi·o·naal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. een regio’ voor het eerst aangetroffen in 1922 [1]
  • afgeleid van het Franse région met het achtervoegsel -aal [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen regionaal regionaler regionaalst
verbogen regionale regionalere regionaalste
partitief regionaals regionalers -

Bijvoeglijk naamwoord

regionaal

  1. op de streek betrekking hebbend
    • We hebben sinds enige tijd een regionale omroep. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen