Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reed

Werkwoord

vervoeging van
rijden

reed

  1. enkelvoud verleden tijd van rijden
    • Ik reed. 
    • Jij reed. 
    • Hij, zij, het reed. 
vervoeging van
reden

reed

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reden
    • Ik reed. 
  2. gebiedende wijs van reden
    • Reed! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reden
    • Reed je? 
     Echte tokkies.’ Ze keek me boos aan en reed weer weg.[1]

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be