Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • recht·vleu·ge·ligs
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

rechtvleugeligs

  1. partitief van de stellende trap van rechtvleugelig
    • Het beestje had door het lange lijf en de grote achterste poten iets rechtvleugeligs. 

Gangbaarheid