Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: rechter-

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rech·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rechter rechters
verkleinwoord rechtertje rechtertjes

Zelfstandig naamwoord

de rechterm

  1. (juridisch) (beroep) persoon die rechtspreekt, persoon die een oordeel velt
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Naar de rechter stappen
Vanwege een geschil naar de rechter gaan
  • Rechter in eigen zaak zijn
Oordelen in iets waar men zelf zeer nauw bij betrokken is (≈ Voor eigen rechter spelen)
  • [Voor] eigen rechter spelen
In een kwestie het recht geheel in eigen handen nemen, terwijl men daarvoor niet in de juiste positie is
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van rechts met het achtervoegsel -er
stellend
onverbogen rechter
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

rechter

  1. aan de tegenovergestelde zijde van het lichaam waar gewoonlijk het hart zit
    • Ik heb hier de rechter sok, maar waar is de linker gebleven? 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

rechter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van recht
    • Daarna werd mijn stoel een stukje rechter gezet en kreeg nu weer zo'n warme doek in mijn nek. [3]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen