rausjen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rau·sjen
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
rausjen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rausjen |
rausjte |
gerausjt |
zwak -t | volledig |
- je iets toe-eigenen wat niet van jou is
- snel en onbeheerst rijden; wild tekeergaan
- Met het thema ‘Amsterdamse dieren’ wil Loorbach kinderen stimuleren naar buiten te gaan en „lekker in de natuur te rausjen”. „Stadskinderen zitten veel binnen, ze zien veel beton en mogen vaak nauwelijks alleen buiten spelen. Zeker voor deze kinderen is het belangrijk dat ze de wolken bekijken, zien hoe de blaadjes aan de bomen wuiven, grassprietjes voelen of een pissebed observeren. Dichtbij is al zoveel natuur te beleven.” [2]
- Het eten is schappelijk geprijsd, voor drie tientjes kun je goed vol zitten. De kwaliteit is helaas wat minder. Ik heb niet alles voor u kunnen proeven – de ijsjes en pannenkoeken heb ik gelaten, evenals de hamburgers, frites en salades. Maar dan nog blijft er genoeg over dus ik rausj er even doorheen met u. [3]
Synoniemen
- [1] roven, toe-eigenen, verduisteren, snaaien, jatten, gappen, achteroverdrukken
Gangbaarheid
- Het woord rausjen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ rausjen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Kirsten Dorrestijn 19 mei 2017 ‘Ik wil álle kinderen aan het lezen krijgen’
- ↑ NRC Joël Broekaert 29 maart 2018 Ook Eindhoven heeft nu een hippe foodmarkt