Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ram·mel·kar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rammelkar rammelkarren
verkleinwoord rammelkarretje rammelkarretjes

Zelfstandig naamwoord

de rammelkarv / m

  1. gammel voertuig op wielen
     Ja, Lioe-Tsjau had een fiets, een oude rammelkar.[1]
  2. (Suriname) zelfgemaakte speelgoedwagen
     Het Kinderboekenweekgeschenk bestaat dit jaar uit een vierkleurenplaajt met diverse „rammelkarren”. (een rammelkar bestaat uit twee olieblikken in een houten frame die Surinaamse jongens maken om’ er op straat wedstrijden mee te houden).[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Jaap en Gerdientje. Deel 6. De wijde wereld.”, 8e druk (1953), G.B. Van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij N.V., 's-Gravenhage, p. 74
  2.   Weblink bron Kinderboekenweek met geschenk in: Tubantia, jrg. 96 nr. 247 (19 oktober 1967), Van der Loeff, Enschede, p. 11 kol. 2
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be