Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rag ragen
verkleinwoord ragje ragjes

Zelfstandig naamwoord

het rago

  1. door een spin voortgebrachte draden
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
raggen

rag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raggen
    • Ik rag. 
  2. gebiedende wijs van raggen
    • Rag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raggen
    • Rag je? 

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen