Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • qui-vi·ve
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord qui-vive -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het qui-viveo

  1. op zijn ~ zijn: oplettend zijn
    • Hij was erg op zijn qui-vive toen die man hem benaderde. 

Gangbaarheid

Verwijzingen