Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • qua·dril·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
quadrilleren
quadrilleerde
gequadrilleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

quadrilleren

  1. inergatief een quadrille dansen
    • Toen ik thuis was, was hij bezig met quadrilleren. 
  2. inergatief het quadrillespel spelen
    • Wij waren bezig met quadrilleren. 
  3. Het aanbrengen van een ruitvorm (bijv. op een gerecht), iets in ruiten verdelen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen