Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pun·tert

Werkwoord

vervoeging van
punteren

puntert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van punteren
    • Jij puntert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van punteren
    • Hij puntert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van punteren
    • Puntert! 

Gangbaarheid