Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • proost
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: gezondheid!’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1880 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorzitter van kapittel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1200 [1]

Tussenwerpsel

proost!

  1. heildronk, dronk op iemands gezondheid
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
proosten

proost

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van proosten
  2. gebiedende wijs van proosten

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen