Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • proef·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord proefperiode proefperiodes
proefperioden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de proefperiodev

  1. tijdsduur die men gebruikt om iets te testen
     Om vaart te maken wordt de lange proefperiode die in Japan gebruikelijk is nu overgeslagen, zodat het vaccin eerder goedgekeurd kan worden. "Vandaar dat de eerste zorgmedewerkers nu eind februari ingeënt kunnen worden. Maar de gemiddelde burger komt op zijn best pas in mei aan de beurt."[2]
     Quibi geeft zelf geen gegevens vrij over het aantal abonnees, maar volgens onderzoeksbureau Sensor Tower is de app bijna 10 miljoen keer gedownload. Een deel van die gebruikers heeft alleen gebruikgemaakt van de gratis proefperiode. Ter vergelijking: Disney+ heeft zo'n 60 miljoen abonnees wereldwijd, Netflix bijna 200 miljoen.[3]
  2. periode dat iemand op proef in dienst is bij een werkgever voordat hij of zij een vast contract krijgt
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De vaccinatie in Japan verloopt traag, wat betekent dit voor de Olympische Spelen?” (2 februari 2021, 18:01), NOS
  3.   Weblink bron “1,5 miljard euro ten spijt, Netflix-concurrent Quibi stopt” (22 oktober 2020, 10:58), NOS