Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·vi·le·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorrecht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord privilege privileges
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het privilegeo

  1. een bepaald recht, voordeel niet genoten door anderen
    • De stad had het privilege op de handel in wijn voor de hele regio. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen