Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·maat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord primaat primaten
verkleinwoord primaatje primaatjes

Zelfstandig naamwoord

de primaatm

  1. (dierkunde) benaming voor zoogdieren uit de orde Primates  , waartoe apen en halfapen behoren
    • Ook de mens is een primaat. 
  2. (religie) kerkelijke titel voor de voornaamste aartsbisschop van een kerkprovincie
    • Hij is aartsbisschop van Brussel en primaat van België. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord primaat -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het primaato

  1. omstandigheid dat iets het belangrijkste is, dat het voorrang krijgt op al het andere, dat het prevaleert
    • Daarmee wordt het primaat van de economische groei nog niet losgelaten. 
  2. oppergezag
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen