Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pous·seer·de
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
pousseren

pousseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van pousseren
    • Ik pousseerde. 
    • Jij pousseerde. 
    • Hij, zij, het pousseerde.