posten
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: posten (hulp, bestand)
- IPA: / ˈpɔstə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈpɔstə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈpɔstə(n)/
Woordafbreking
- pos·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
posten |
postte |
gepost |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
posten
- overgankelijk op de post doen
- Onderweg naar zijn werk postte hij drie brieven.
- inergatief op wacht staan
- Hij postte al drie uur voor de winkel, maar er was hem nog niks verdachts opgevallen.
Vertalingen
1. op de post doen
2. op wacht staan
Zelfstandig naamwoord
de posten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord post
- ▸ Want de arbeidersmeerderheid had het probleem dat ze geen opgeleide mensen hadden voor alle bureaucratische en politieke posten.[1]
Gangbaarheid
- Het woord posten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "posten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be