Nederlands

 
[1] Een portefeuille met bankbiljetten
Uitspraak
Woordafbreking
  • por·te·feuil·le
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, zie aldaar voor de verdere etymologie. In de betekenis van ‘opbergmap(je) voor papieren’ voor het eerst aangetroffen in 1784. [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord portefeuille portefeuilles
verkleinwoord portefeuilletje portefeuilletjes

Zelfstandig naamwoord

de portefeuillem

  1. platte houder voor geld, kredietkaarten, naamkaartjes en dergelijke
    • Mijn rijbewijs zat in mijn portefeuille. 
  2. (politiek) beleidsterrein van een minister
    • De minister van onderwijs heeft ook wetenschapsbeleid in zijn portefeuille. 
  3. (bedrijfskunde) takenpakket dat aan een bestuurder is toevertrouwd
    • Ze is sinds 2016 statutair directeur van de ANWB met in haar portefeuille financiën en strategie.[2] 
  4. (economie) samenstelling van vermogenstitels als belegging
    • Als je weet wat je risicoprofiel is, kun je een portefeuille samenstellen.[3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  portefeuille     le portefeuille     portefeuilles     les portefeuilles  

Zelfstandig naamwoord

portefeuille m

  1. portemonnee, portefeuille

Verwijzingen