Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plu·che
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zware stof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1625 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pluche pluches
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het plucheo

  1. (textielindustrie) een zacht harig weefsel vaak gebruikt voor bedekking van meubels en speelgoed
    • Dit pluche is gelukkig eenvoudig te reinigen. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen