Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plat·loopt

Werkwoord

vervoeging van
platlopen

platloopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van platlopen
    • ... dat jij platloopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van platlopen
    • ... dat hij platloopt.