Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pis·ke
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord piske piskes

Zelfstandig naamwoord

piske o dim. tant.

  1. lett. plasje; een onbeduidende, gemakkelijke zaak
    • Vergeleken daarmee is dat een piske. 

Gangbaarheid