Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·pet·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pipetteren
pipetteerde
gepipetteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

pipetteren

  1. overgankelijk, (scheikunde) met een pipet vloeistof overbrengen
    • Kan je in die flesjes 25 milliliter demiwater pipetteren? 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid