pinnen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: pinnen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈpɪnə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈpɪnə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈpɪnə(n)/
Woordafbreking
- pin·nen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘geld uit een automaat halen’ voor het eerst aangetroffen in 1991 [1]
- [1,2] Afleiding van het letterwoord pin (viercijferige code), dat van persoonlijk identificatienummer komt.
- [3] Afgeleid van pin, gepunt voorwerp
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pinnen |
pinde |
gepind |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
pinnen
- inergatief (financieel), (economie) het opnemen van geld bij een daartoe bedoeld apparaat
- inergatief (financieel), (economie) het elektronisch betalen met een pinpas
- overgankelijk met een pin bevestigen
- Hij pinde het speldje op zijn revers.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. het opnemen van geld bij een daartoe bedoeld apparaat
2. het elektronisch betalen met een pinpas
Zelfstandig naamwoord
de pinnen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord pin
Gangbaarheid
- Het woord pinnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pinnen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "pinnen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be