Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pil pillen
verkleinwoord pilletje pilletjes

Zelfstandig naamwoord

pil v / m

  1. (farmacologie) (eigenlijk:) hoeveelheid werkzame stof met een bindmiddel in een bolletje gedraaid
    • In de westerse wereld worden heden ten dage geen echte pillen meer verstrekt 
  2. (farmacologie) (bij uitbreiding:) elke vorm van medicament die in vaste vorm oraal wordt ingenomen zij het tablet, dragee, capsule of iets anders
    • Een huisdier een pil geven is vaak geen makkelijk karwei. 
  3. (farmacologie) (seksualiteit) regelmatig ingenomen tablet die zwangerschap verhindert, bepaald oraal voorbehoedmiddel
    • Zij was al op haar dertiende aan de pil. 
  4. (figuurlijk), (informeel), (letterkunde) dik boek
    • Deze roman is een pil van ruim 400 bladzijden. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Uitdrukkingen en gezegden
  • De pil slikken
Iets vervelends accepteren of een onaangenaam klusje toch doen, omdat dit nodig is
  • De pil vergulden
Een van zichzelf onaangename boodschap op een zo vriendelijk mogelijke manier overbrengen
  • Een bittere pil
Een zware tegenslag of teleurstelling
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord pil pillen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

pil m

  1. (beroep) (militair) (schertsend) gezondheidsofficier of legerarts
  2. (persoon) (schertsend) iemand die als arts, farmacoloog of student veel met geneesmiddelen werkt

Werkwoord

vervoeging van
pillen

pil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pillen
    • Ik pil. 
  2. gebiedende wijs van pillen
    • Pil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pillen
    • Pil je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking
  • pil
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pil

  1. (medisch) pil
Schrijfwijzen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • pil

Zelfstandig naamwoord

pil

  1. genitief meervoud van pila

Werkwoord

pil

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord pít: (hij) dronk
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord pít

Verwijzingen