pijprookte
- Geluid: pijprookte (hulp, bestand)
- IPA: / ˈpɛiproktə / (3 lettergrepen)
- pijp·rook·te
vervoeging van |
---|
pijproken |
pijprookte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van pijproken
- ... dat ik pijprookte.
- ... dat jij pijprookte.
- ... dat hij, zij, het pijprookte.
- Aan gebitten kan afgelezen worden of de drager ervan pijprookte (aanslag, maar ook slijtage van kiezen door de stenen pijpesteel). [1]
- ... dat ik pijprookte.
- Het woord 'pijprookte' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Bos, E."Walvistraan en de lotgevallen van zeven zeevaarders" in: Het vrije volk jrg. 44 nr. 12633 (8 augustus 1988); p. 2 kol. 4; geraadpleegd 2018-10-17