• pijp·rookt
vervoeging van
pijproken

pijprookt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijproken
    • ... dat jij pijprookt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijproken
    • ... dat hij pijprookt. 
    • De gasten leggen Böhm uit wat een last we van onze 'benedenkamer', de oudere hersendelen, kunnen hebben. In de reptielenhersenen zit bijvoorbeeld de neiging tot verslaving gebakken, reden waarom Vroon jogt en pijprookt. [1]