Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pijp·kra·gen
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de pijpkragenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pijpkraag
     Tussen hem en haar zou zich geen Floris Roeloffs dringen, al deed hij nog tienmaal hooghartiger en pronkte zich met nog kostbaarder wambuizen en pijpkragen op.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    A.M. de Jong
    “De dolle vaandrig. Tweede deel: Breero.” (1947), A.J.G. Strengholt's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam, p. 64 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren