pijper
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pij·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pijper | pijpers |
verkleinwoord | pijpertje | pijpertjes |
Zelfstandig naamwoord
de pijper m
- iemand die pijpt (op een muziekinstrument blaast)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord pijper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pijper" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be