Nederlands

 
1. De pijnappelklier in het hoofd van een mens (met rood aangegeven).
Uitspraak
Woordafbreking
  • pijn·ap·pel·klier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pijnappelklier pijnappelklieren
verkleinwoord pijnappelkliertje pijnappelkliertjes

Zelfstandig naamwoord

de pijnappelklierv / m

  1. (anatomie) klier in de hersenen, die melatonine uitscheidt
    • Sommige mensen dachten vroeger dat de ziel van een mens in de pijnappelklier zat. 
     Het hormoon melatonine wordt tegen de avond aangemaakt door de pijnappelklier in de hersenen en is betrokken bij slaap.[3]
      Want [Descartes] stelt dat de ziel, of de geest voornamelijk met zeker deel van de harssenen, de pijnäppelklier genoemt, verëenigt, is door welks behulp de geest alle de bewegingen, die in het lighaam verwekt worden, en ook d' uitterlijke voorwerpen gevoelt, en die van de geest, alleenlijk hier om, dat hy wil, verscheidelijk kan worden bewogen.[4]
Synoniemen
Holoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Niki Korteweg
    “Lichtgevoelige cellen in netvlies beïnvloeden biologische klok” (5 december 2019) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron “Nagelate schriften” (1677)
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be