pessimisme
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: pessimisme (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pes·si·mis·me
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘neiging alles negatief te zien’ voor het eerst aangetroffen in 1870 [1]
- afgeleid van het Franse pessimisme (met het achtervoegsel -isme) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pessimisme | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het pessimisme o
- de verwachting dat gebeurtenissen ongunstig gaan uitvallen
- (filosofie) wijsgerige waardering van werkelijkheid en leven die deze als noodzakelijke oorzaken van ongeluk en ellende beschouwt
Synoniemen
Hyponiemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de verwachting dat gebeurtenissen ongunstig gaan uitvallen
Gangbaarheid
- Het woord pessimisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pessimisme" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "pessimisme" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pessimisme op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
- Geluid: pessimisme (hulp, bestand)
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
pessimisme | le pessimisme | pessimismes | les pessimismes |
Zelfstandig naamwoord
chauvinisme m