Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pe·ri·o·de·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord periodetijd periodetijden
verkleinwoord periodetijdje periodetijdjes

Zelfstandig naamwoord

de periodetijdv

  1. (natuurkunde), (elektronica) de lengte van een periode uitgedrukt in een tijdseenheid
    • Een wisselstroom met een frequentie (symbool: f) van 50Hz heeft een periodetijd (symbool: T) van 0,02s. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid