Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·ceel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘pand, stuk land’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord perceel percelen
verkleinwoord perceeltje perceeltjes

Zelfstandig naamwoord

het perceelo

  1. een stuk grond waarvoor één rechtsorde geldt, dat wil zeggen dezelfde eigenaar en hetzelfde eigendomsrecht
    • De percelen worden geregistreerd bij het Kadaster. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen