patrimonium
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: patrimonium (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pa·tri·mo·ni·um
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vaderlijk erfdeel’ voor het eerst aangetroffen in 1345 [1]
- Uit het Latijn: pater (vader) en -monium (vaderlijk erfdeel)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patrimonium | patrimoniums patrimonia |
verkleinwoord | patrimoniumpje | patrimoniumpjes |
Zelfstandig naamwoord
het patrimonium o
- cultureel erfgoed
- groep wooneenheden van één eigenaar
Afgeleide begrippen
- [1] kunstpatrimonium
Gangbaarheid
- Het woord patrimonium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "patrimonium" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "patrimonium" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be