Spaans

enkelvoud meervoud
pasto pastos

Zelfstandig naamwoord

pasto m

  1. wei, weide, grasveld, gazon
  2. veevoer
  3. voer, voedsel, brandstof
  • ser pasto de las llamas
in vlammen opgaan / prooi van de vlammen worden

Werkwoord

vervoeging van
pastar

pasto

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pastar


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·s·to

Zelfstandig naamwoord

pasto

  1. vocatief enkelvoud van pasta