Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • past af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afpassen

past (…) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpassen
    • Jij past af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpassen
    • Hij past af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afpassen
    • Past af! 

Gangbaarheid